In eerste instantie zijn er veel overeenkomsten: dezelfde vragen, dezelfde onmacht en het verdriet is niet anders.
Welke verschillen zijn er dan wel tussen autisme in Peru en in Nederland:
De schuldvraag: Bij mij in de familie heeft niemand zo’n kind, waarom wij dan wel? Wat heb ik fout gedaan? Vooral vaders geven de schuld aan hun vrouw, dat is dubbel zwaar voor de moeder. In Nederland horen we ook wel eens: “Geef hem maar eens een week aan mij en het zal wel beter gaan”. In Peru verwijt de familie, buren en onderwijzers vaak het gedrag van het kind aan de ouders. “Verwend; jullie hebben het kind laten vallen toen het klein was; geven het niet goed te eten of te weinig aandacht. Jullie moeten harder slaan”.
De woonsituatie: In Peru wonen vaak hele families in één huis omdat de huur met zijn allen beter op te brengen is. Dit betekent dat de therapeut/begeleider niet alleen met de ouders aan het werk is maar ook met de oma (die vaak voor het kind zorgt wanneer de moeder werkt), met de ooms en tantes die ook betrokken zijn bij het kind. De begeleider moet een groter aantal mensen op één lijn zien te krijgen. Het is belangrijk dat iedereen gelijkgericht handelt en reageert, juist een kind met autisme heeft daar behoefte aan. Vaak organiseren we na de diagnosestelling een familiebijeenkomst, waar we uitleggen wat autisme is.
De verschillende/ elkaar tegensprekende diagnoses: Er zijn artsen die autisme herkennen; zij worden vaak tegengesproken door andere hulpverleners. Iedereen meent hier een diagnose te mogen stellen, ook hulpverleners die geen verstand hebben van autisme. Het is voor ouders erg verwarrend om steeds iets anders te moeten horen.